Het moet niet gekker worden: De Krankzinnigenwet van 1884 in Dordrecht



Verlof

Een andere, kleine wijziging in de Krankzinnigenwet betrof het verlenen van verlof aan patiënten. In de wet van 1841 was in een artikel hieromtrent nog niet voorzien – hoewel verlofregelingen voor patiënten wel al bestonden – maar de wet van 1884 bevatte een artikel met de titel ‘Verlof en ontslag uit een krankzinnigengesticht’. Dit verlof werd verleend door de geneesheer van het gesticht, met toestemming van degene die tot opname van de patiënt had verzocht. Dr. Cowan, die deze wetswijziging beschreef, klaagde echter over de onduidelijkheid van het begrip verlof. Hij schreef: ‘Is een toestemming om gedurende een paar uren het gesticht te verlaten een verlof? En moet men de toestemming steeds vragen om een lijder een wandeling te laten maken? Zooals het nu staat is het artikel onduidelijk.’21

Dat Cowan problemen had met het verlofsartikel, blijkt verder uit een van zijn jaarverslagen. In zijn verslag over 1890 vermeldde Cowan hoe hij een tiental patiënten toestond dat zij zich overdag naar believen buiten het gesticht begaven. Van deze toestemming werd gretig gebruik gemaakt, en drie van hen maakten zelfs uitstapjes naar omliggende plaatsen, per stoomboot of per trein. Cowan zei verder dat hij wel zou willen, dat een nog groter aantal patiënten een dergelijke vrijheid zou genieten, maar dat dan wel met twee dingen rekening gehouden zou moeten worden: ‘het vooroordeel van het groote publiek’, en de ‘beroerde “wet tegen de krankzinnigen” van 1 October 1884’ (overigens werd in een erratum, waarschijnlijk niet van de hand van Cowan, vermeld dat het woord ‘beroerde’ moest zijn ‘beroemde’).22

Een voorbeeld van deze verlofregelingen is te vinden in een patiënt die van dr. Cowan toestemming kreeg om zich van ’s ochtends 9 tot ’s avonds 11 uur vrijelijk buiten het gesticht te begeven. Deze regeling werd echter na een maand alweer ingetrokken, omdat de betreffende patiënt enkele ingezetenen had lastiggevallen.23 Zo bracht de patiënt allerlei onware verhalen in omloop over gestichtspersoneel, inspecteurs en officier van justitie, ‘terwijl hij’, zo meldden de regenten van het gesticht, ‘in Musis Sacrum een soort bureau houdt van waar hij allerlei autoriteiten en particulieren met brieven lastig valt’.24 Verscheidene andere patiënten mochten zich overigens nog steeds vrij buiten het gesticht bewegen.25

Dat dr. Cowan beslist geen liefhebber was van wat de Krankzinnigenwet van 1884 voorschreef met betrekking tot verlof, blijkt verder uit zijn afkeer van het in verband daarmee gevraagde papierwerk. Over bezoekjes die patiënten op zon- en feestdagen bij familie mochten afleggen, schreef Cowan namelijk het volgende: ‘Nu rijst echter de vraag, is dit verlof of niet, in het eerste geval behoort men den officier van justitie kennis te geven. Hij die dus ongenegen is inktfabrikanten en papiermolens te verrijken, staat voor het dilemma òf den officier van justitie geen kennis te geven, òf de ongelukkige medemenschen eenvoudig opgesloten te laten. Voor den vreesachtigen is het laatste het veiligst.’26 Het mag duidelijk zijn dat Cowan zichzelf niet tot de ‘vreesachtigen’ rekende.

Uit het bovenstaande blijkt duidelijk dat Cowan moeite had met het nieuwe wetsartikel inzake verlof. Dat dit artikel nieuw was, betekent echter niet dat verlofregelingen ook nieuw waren. In zijn jaarverslag over 1866 schreef Donkersloot al over de positieve invloed die patiënten ondervonden als hen verlof werd verleend. Donkersloot was dan ook beslist niet karig met het uitdelen van verlof: ‘Ik ben steeds zeer vrijgevig geweest in het toestaan van verlof voor de krankzinnigen, om zich te midden der gezonden van geest te bewegen, en maar zeer zelden, zoo ooit, heb ik hiervan onaangename of schadelijke gevolgen gezien, maar dagelijks opgemerkt, dat de lijders er trotsch op waren, dat ze in een kalm gedrag en zelfbeheersching er door wonnen, en dat ze zich, door het ontvangen dier gunst, meer met hun lot verzoenden.’27 De toestanden in Dordrecht in de jaren rond 1890, in verband met lastige patiënten die verlof kregen, moeten daarom vooral worden toegeschreven aan de verantwoordelijke geneesheer, dr. Cowan.

Dr. M.B. Romeny, Cowans opvolger, voer dan weer een compleet andere koers wat betreft het toestaan van verlof. Hij schafte het door Cowan ingestelde gebruik, om Dordtse patiënten op zondag met verlof te sturen, af. Dit deed hij omdat hij de veiligheid van de patiënten in kwestie en de handhaving van de openbare orde niet kon garanderen, en ook omdat ‘waar het aan de Dordtsche patienten toegstaan wordt, tegenover de anderen scheeve verhoudingen’ zou geven. Ook de richtlijnen voor registratie, in de wet van 1884, speelden voor Romeny een rol, die in verband hiermee lijnrecht inging tegen de visie van Cowan, die het met de registratie niet zo nauw nam. Romeny schreef daarover in zijn jaarverslag over 1895: ‘Het is de vraag of niet telkens aan den Heer Officier van Justitie mededeeling moet geschieden, een vraag, die met het oog op de Wet van 1884 toestemmend moet beantwoord worden. Inschrijving in de registers zou zelfs moeten volgen.’28 Het nieuwe wetsartikel in verband met verlof zorgde dus niet voor een eenduidige aanpak; de willekeur van de geneesheren bepaalde hoe de verlofregeling van een gesticht werd ingevuld.

<< Curatele en inbewaringstelling | Inhoudsopgave | Werk en ontspanning >>




21. Cowan, ‘De nieuwe wet’, 13.
22. DiEP, Dordrecht, Gen. Gest. voor Krankzinnigen, 22, inv. nr. 35, Verslag betreffende den toestand van het Geneeskundig Gesticht voor Krankzinnigen te Dordrecht, over het jaar 1890.
23. DiEP, Dordrecht, Gen. Gest. voor Krankzinnigen, 22, inv. nr. 14-2, Briefwisseling omtrent de patiënt Vermeer, september-oktober 1891.
24. DiEP, Dordrecht, Gen. Gest. voor Krankzinnigen, 22, inv. nr. 7, Notulen van de vergaderingen van regenten van het Geneeskundig Gesticht voor Krankzinnigen, 3 oktober 1891.
25. DiEP, Dordrecht, Gen. Gest. voor Krankzinnigen, 22, inv. nr. 14-2, Briefwisseling omtrent de patiënt Vermeer, september-oktober 1891.
26. DiEP, Dordrecht, Gen. Gest. voor Krankzinnigen, 22, inv. nr. 35, Verslag betreffende den toestand van het Geneeskundig Gesticht voor Krankzinnigen te Dordrecht, over het jaar 1890.
27. Donkersloot, Verslag 1866, 134.
28. DiEP, Dordrecht, Gen. Gest. voor Krankzinnigen, 22, inv. nr. 35, Verslag betreffende den toestand van het Geneeskundig Gesticht voor Krankzinnigen te Dordrecht, over het jaar 1895.




Copyright © Jan Jacob Mekes
Mekes Tekst