Het moet niet gekker worden: De Krankzinnigenwet van 1884 in Dordrecht



Curatele en inbewaringstelling

Een andere wetswijziging gaf wat verlichting in de administratie rondom opname van patiënten in een krankzinnigengesticht. Ten eerste werd de verplichte ondercuratelestelling afgeschaft. Bij de wet van 1841 was besloten dat iedere krankzinnige onder curatele geplaatst moest worden, wat telkens zorgde voor een kostbare procedure om de curatele geregeld te krijgen. Vanaf 1884 was de ondercuratelestelling niet meer verplicht, behalve voor minderjarige patiënten. Voor andere patiënten bij wie de noodzaak voor een curator bestond, werd door de arrondissementsrechtbank een bewindvoerder benoemd.15

Een nadeel van de verplichte ondercuratelestelling werd in 1867 beschreven door dr. N.B. Donkersloot, destijds geneesheer aan het krankzinnigengesticht van Dordrecht. Het was gebruikelijk dat deurwaarders de patiënt zelf in kennis stelden van de ondercuratelestelling. Donkersloot noemde dit echter een nutteloze actie, soms zelfs met schadelijke gevolgen. Hij schreef: ‘Als de lijders, hetgeen meestal het geval is, geen begrip hebben van den inhoud, dan heeft een blanco papier voor hen dezelfde beteekenis, als een dagvaarding of een vonnis, en mist dus de overhandiging geheel haar doel. Begrijpen ze er echter iets van, dan maken ze zich er doorgaans zeer boos om, razen en tieren tegen hunne bloedverwanten of tegen de beambten, klagen over onregt, meenen nu voor altijd opgesloten te zijn, of trekken er nog veel ergere gevolgen uit. Deze opgewondene en ontevredene gemoedstoestand duurt vaak weken en maanden; ja er bestaan bij ons voorbeelden, dat de onder curatele gestelde persoon daarna geheel onhandelbaar is geworden en gebleven, en dat zijn toestand, door de kennisneming van het vonnis, veel verergerd is.’16

Nog een reden waarom de verplichte curatele eigenlijk niet nodig was, is beschreven door G.E. Voorhelm Schneevoogt, die Donkersloots kritiek op de ondercuratelestelling overnam. Schneevoogt schreef dat ‘de meeste bewoners der gestichten, als behoorende tot den behoeftigen stand, geene goederen bezitten, waarover een curator behoeft te waken’.17 Het is dan ook begrijpelijk dat de heren doktoren ingenomen waren met de afschaffing van de verplichte curatele, die alleen maar bureaucratische rompslomp met zich meebracht.

Ook voor wat betreft inbewaringstelling van patiënten veranderde in 1884 het een en ander. De nieuwe Krankzinnigenwet wijdde een apart artikel aan de inbewaringstelling van krankzinnige patiënten; in de wet van 1841 ontbrak een dergelijk artikel volledig. Ook werd in de nieuwe wet geregeld dat in niet-spoedeisende gevallen de officier van justitie of de familie van de patiënt voor een voorlopige machtiging tot inbewaringstelling konden zorgen. In de regel was het echter de burgemeester die persoonlijk bevel moest geven tot definitieve inbewaringstelling; dit ging echter lang niet altijd zoals het wel zou moeten. Dr. P. van der Esch, die zelf in de 20e eeuw geneeskundig inspecteur voor de geestelijke volksgezondheid was, schreef daarover: ‘Uit artikel 14 blijkt, dat de Burgemeester van zijn gewichtige besluit tot inbewaringstelling enige verantwoording moet afleggen aan de Inspecteur en aan de Officier van Justitie. Dit nu is dikwijls in onvoldoende mate tot zijn recht gekomen. Dit was reeds zo na de invoering van de wet van 1841, en het was nòg zo tijdens mijn ambtsperiode, die in de jaren zestig (negentienhonderdzestig!) viel, nog onder de werking van de Wet van 1884!’18

Dat er problemen waren met de administratie van de inbewaringstelling, blijkt ook uit de archieven van het gesticht in Dordrecht. In het register van ingekomen patiënten zijn wel enkele gevallen te vinden van in bewaring gestelde patiënten waarbij de officier van justitie zijn handtekening heeft gezet, om aan te geven dat hij de betreffende ingang in het register heeft gezien, hetgeen bij wet verplicht was. Bij de meeste patiënten in het register ontbreekt deze handtekening echter; ook de inspecteurs constateerden dit onvolledig invullen van de registers – een probleem dat al bestond voordat de nieuwe wet inging – en attendeerden het gestichtbestuur hierop.19 Het door Van der Esch beschrevene ging dus ook in Dordrecht op – men liet nogal eens een steek vallen bij het registreren van inbewaringstelling.

Niet alleen de gebrekkige administratie was echter een probleem met de door de wet gestelde beperkingen aan het vasthouden van patiënten. In zijn jaarverslag over het in 1889 in het Dordtse krankzinnigengesticht gebeurde, beschreef dr. Cowan een punt waarop de wet tekortschoot, althans volgens hem. Hij schreef: ‘In de geheele wet van 1884 is sprake van “stoornis der openbare orde” en van “ongelukken,” maar aan “belang der lijders” daaraan heeft niemand gedacht, en hoezeer het nu in het belang van een lijder moge zijn hem niet te spoedig aan de maatschappij terug te geven, wanneer geen psychische stoornis meer aanwezig is, is men wel verplicht de lijders te laten gaan.’20 Cowan voelde zich dus min of meer met handen en voeten gebonden – hij wilde patiënten, als dat in hun eigen belang was, langer kunnen vasthouden dan voor hun geestelijke gezondheid strikt noodzakelijk was, maar de wet bood hem daartoe geen ruimte.

<< Krankzinnigheid: moeilijk te definiëren | Inhoudsopgave | Verlof >>




15. Cowan, ‘De nieuwe wet’, 12-13.
16. N.B. Donkersloot, Verslag omtrent den toestand van het Geneeskundig Gesticht voor Krankzinnigen te Dordrecht, over het jaar 1866, benevens beschouwingen van meer algemeenen aard (Dordrecht 1867) 152-153.
17. G.E. Voorhelm Schneevoogt, ‘De krankzinnige tegenover de wet en de maatschappij, door Dr. N.B. Donkersloot, geneesheer aan het Krankzinnigengesticht te Dordrecht. Dordrecht, P.K. Braat. 1870.’, in De Gids. Jaargang 1870 (Amsterdam 1870) 521.
18. Van der Esch, Staatstoezicht, 77.
19. DiEP, Dordrecht, Gen. Gest. voor Krankzinnigen, 22, inv. nr. 6, Notulen van de vergaderingen van regenten van het Geneeskundig Gesticht voor Krankzinnigen, 20 mei 1884.
20. DiEP, Dordrecht, Gen. Gest. voor Krankzinnigen, 22, inv. nr. 35, Verslag betreffende den toestand van het Geneeskundig Gesticht van Krankzinnigen te Dordrecht, over het jaar 1889.




Copyright © Jan Jacob Mekes
Mekes Tekst