Het moet niet gekker worden: De Krankzinnigenwet van 1884 in Dordrecht



Inleiding

Figuur 1
Figuur 1 Het Geneeskundig Gesticht voor Krankzinnigen in Dordrecht, 2e helft 19e eeuw (Bron: Erfgoedcentrum DiEP, Dordrecht, inventarisnummer 552-M5338)

Wie denkt aan krankzinnigengestichten in het verleden, haalt zich wellicht allerhande wantoestanden voor de geest: krankzinnigen die worden opgesloten, mishandeld, bespot, of zelfs helemaal niets mankeren. Zulke toestanden behoren toch vooral tot de middeleeuwen. In de negentiende eeuw was de westerse krankzinnigenzorg dat stadium reeds lang voorbij. Ook in Nederland werd actie ondernomen om de omstandigheden van patiënten in krankzinnigengestichten te verbeteren. Een belangrijke verbetering was de zogenoemde Krankzinnigenwet van 1841, waarmee staatstoezicht op de gang van zaken in krankzinnigengestichten werd ingesteld, zodat aan ‘een barbaarschen toestand een einde’ werd gemaakt.1

De belangrijke verbeteringen die in 1841 werden doorgevoerd, bleken echter niet volledig toereikend. In 1884 werd een tweede Krankzinnigenwet ingevoerd, met daarin de nodige veranderingen. Het opstellen van deze wet geschiedde echter niet zonder slag of stoot. Volgens de inspecteurs die belast waren met het staatstoezicht van krankzinnigen vertoonde de wet van 1841 hier en daar onvolkomenheden, en dan vooral wat het gedeelte aangaat dat ondercuratelestelling van krankzinnigen verplicht stelde. De inspecteurs werkten drie jaar aan een ontwerp voor een nieuwe Krankzinnigenwet, waarmee zij in 1859 gereed kwamen. Veel politiek getouwtrek volgde, waarna uiteindelijk pas in 1881 een nieuw wetsontwerp werd ingediend. In 1884 werd dan de nieuwe Krankzinnigenwet aangenomen.2 Deze wet zou op 1 oktober 1884 van kracht worden om de toestand van de krankzinnigenzorg in Nederland weer wat gezonder te maken.3

Hier zullen enkele aspecten van de wet van 1884 worden uitgelicht, die dan worden geïllustreerd met praktijkvoorbeelden uit het krankzinnigengesticht van Dordrecht. Aan de hand daarvan zal duidelijk worden welke invloed de nieuwe Krankzinnigenwet van Nederland op de praktijk had, althans in Dordrecht. Weliswaar ontbreken hier en daar de nodige archiefstukken – een teleurstelling die dr. S.A. van der Chijs ook al moest verwerken toen hij in 1886 een geschiedenis van het Dordtse gesticht schreef4 – maar door de bank genomen is er ruim voldoende archiefmateriaal om op een aantal terreinen de uitwerking van de wet op de praktijk in Dordrecht te onderzoeken.

Inhoudsopgave | Krankzinnigheid: moeilijk te definiëren >>




1. F.M. Cowan, ‘De nieuwe wet op de krankzinnigen’, Nederlandsch tijdschrift voor geneeskunde 20/2 (1884) 2.
2. P. van der Esch, Geschiedenis van het Staatstoezicht op Krankzinnigen. Deel III (Leidschendam 1980) 67-70.
3. Erfgoedcentrum DiEP, Dordrecht, Geneeskundig Gesticht voor Krankzinnigen en het Stads Krankzinnig en Beterhuis, nummer toegang 22, inventarisnummer 14-1, Bericht van het ministerie van justitie aan de procureurs-generaal bij de gerechtshoven, 22 september 1884.
4. S.A. van der Chijs, Geschiedenis van Dordrecht’s Krankzinnighuis (Dordrecht 1886) 6-7.




Copyright © Jan Jacob Mekes
Mekes Tekst