Het moet niet gekker worden: De Krankzinnigenwet van 1884 in Dordrecht



Conclusie

Uiteindelijk heeft de Krankzinnigenwet van 1884 op diverse terreinen in de krankzinnigenzorg veranderingen gebracht. Hoewel vaak niet ingrijpend, waren die veranderingen toch weer een stap in de goede richting. Zo heeft het weglaten van een definitie van krankzinnigheid er niet toe geleid dat niet-krankzinnigen voortaan altijd gevrijwaard bleven van een verblijf in het gesticht, maar wel werd zo het oordeel over krankzinnigheid door de wetgever overgelaten aan de geneesheer. Dat er na 1884 nog steeds niet-krankzinnigen werden opgenomen, had dan ook niet zozeer te maken met de wet, als wel met onvoldoende kennis bij doorverwijzende huisartsen. Een andere positieve ontwikkeling, door de nieuwe wet ingezet, was het afschaffen van de verplichte curatele. Dit leidde tot vreugde bij geneesheren, omdat de kostbare en tijdrovende procedure om bij elke opname de ondercuratelestelling te regelen, voortaan tot het verleden behoorde.

Niet alle wijzigingen in de Krankzinnigenwet leidden echter tot hosannageroep. Vooral de nieuwe richtlijnen voor registratie zorgden nogal eens voor problemen; dit had waarschijnlijk ook deels te maken met onwennigheid. Zo werd de inbewaringstelling van patiënten lang niet altijd goed geregistreerd. Ook het nieuwe artikel inzake verlof stichtte enige verwarring: het kon niet zorgen voor een uniform verlofbeleid. Individuele geneesheren hanteerden de verlofregels naar eigen inzicht; vooral Cowan nam het niet zo nauw met de voorschriften voor registratie bij het verlenen van verlof.

Over sommige zaken waren de verschillende Dordtse geneesheren het echter wel met elkaar eens: werk en ontspanning waren onmisbaar in een krankzinnigengesticht. Voor beide werd in ruime mate gezorgd, hoewel het vinden van geschikt werk voor patiënten uit de hogere klassen moeilijk bleek. De patiënten die wel konden werken, deden dit uit therapeutische overwegingen van de geneesheren: de inkomsten die uit dat werk voortvloeiden waren minder belangrijk dan de positieve invloed die het op patiënten zou hebben. Ook de middelen tot ontspanning moesten de patiënten helpen in hun herstel. Sommige patiënten hadden echter weinig lust om zich te ontspannen, en het is de vraag hoe zij de uitstapjes, goocheltoeren en toneelvoorstellingen ervoeren. Voor de buitenwereld waren de ontspannende activiteiten in het gesticht in ieder geval positief, getuige de lovende berichten in de Dordrechtsche Courant.

Een ander speerpunt van de nieuwe Krankzinnigenwet was de vermindering van dwang en afzondering. Daartoe schreef zij voor dat gestichten voortaan iedere toepassing van dwangmaatregelen moesten registreren. Ook hier bleek de praktijk weerbarstiger dan de theorie. Dwangregisters werden vaak niet goed ingevuld, en de inspectie moest deze registers beoordelen zonder echt goed op de hoogte te zijn van de daarin beschreven voorvallen. Wanneer dwang werd toegepast door geneesheren, vergoelijkten zij dit bovendien, door allerlei bijzondere voorbeelden aan te halen van lastige patiënten. Ook is gebleken dat geneesheren zichzelf soms tegenspraken met betrekking tot dwang; dit zou wellicht ‘voortschrijdend inzicht’ genoemd kunnen worden.

De verschillende opvattingen die de geneesheren in Dordrecht hadden over het toepassen van dwang, maakten deel uit van een groter, internationaal debat tussen voor- en tegenstanders van het no-restraintstelsel, waarin volstrekt geen fysieke dwang zou worden toegepast. Hoewel sommige geneesheren, waarvan Cowan de voornaamste was, sympathiseerden met dit stelsel, werden dwangmiddelen toch nooit volledig uitgebannen – ook niet door de nieuwe Krankzinnigenwet. Toch werd het toezicht op het gebruik van dwang door de wet gemakkelijker gemaakt. Vooral tegen het eind van de 19e eeuw werd het gebruik van dwangbuizen als achterhaald beschouwd, en gestichten werden hierop door de inspectie aangesproken.

De meest ingrijpende verandering die de nieuwe wet in Dordrecht veroorzaakte, was de sluiting van het krankzinnigengesticht. De nieuwe voorschriften met betrekking tot het maximaal toegestane aantal verpleegden werd het gesticht uiteindelijk fataal. Om aan de voorschriften te voldoen, werd doorlopend getracht om een verbouwing tot stand te brengen, maar keer op keer mislukte dit, ten gevolge van geldgebrek. Om dezelfde reden kon de geplande bouw van een nieuw gesticht, voor zeshonderd tot zelfs duizend patiënten, ook geen doorgang vinden. Zo heeft de nieuwe Krankzinnigenwet dus deels de opheffing van het Dordtse krankzinnigengesticht veroorzaakt.

Alleen de wet de schuld te geven, zou echter kortzichtig zijn. Ook de slechte verstandhouding tussen de geneesheer enerzijds, en regenten en de huismeester anderzijds, heeft een rol gespeeld bij de sluiting. Vooral in de latere jaren liep de onenigheid hoog op, met als dieptepunt de vechtpartij tussen dr. Romeny en de president-regent. En omdat de regenten een hechte band hadden met het gemeentebestuur, was het voor een geneesheer moeilijk om zijn gelijk te halen bij burgemeester en wethouders – zo bleven de problemen voortduren. Bovendien werkte, volgens de inspectie, de huismeester ook nog tegen, maar regenten en gemeentebestuur weigerden hem te ontslaan.

Of de Krankzinnigenwet van 1884 uiteindelijk grote verbeteringen bracht in de medische behandeling van patiënten, is moeilijk na te gaan. De cijfers over herstelde en overleden patiënten geven hier geen uitsluitsel over, omdat die werden beïnvloed door velerlei factoren. Waarschijnlijk speelden de behandelwijzen van de verschillende geneesheren een niet geringe rol – in de periode van Cowan, die enigszins onorthodoxe behandelingen voorstond, herstelden minder patiënten dan in andere jaren. Verder beïnvloedde de aard van de krankzinnigheid ook de herstelbaarheid, en de slechte lichamelijke gezondheid van veel patiënten – al dan niet veroorzaakt door onvoldoende ventilatie in het gesticht – was een oorzaak van het relatief hoge aantal overledenen.

Al bij al heeft de Krankzinnigenwet van 1884 wel een stempel gedrukt op het Dordtse gesticht, maar niet zo uitdrukkelijk als het personeel dat heeft gedaan. De wet moet toch vooral worden gezien als een poging om het toezicht op de krankzinnigenzorg in Nederland te verbeteren, wat ten dele is gelukt. Door dat toezicht werd het gesticht van Dordrecht namelijk als achterhaald gebrandmerkt, waardoor het zijn deuren moest sluiten. Dat de wet met de nodige kinderziektes gepaard ging – bijvoorbeeld op het gebied van registratie – is logisch wanneer men bedenkt dat het na 1841 pas de tweede omvangrijke wet was die de krankzinnigenzorg reguleerde. Daarmee vormde zij een belangrijke stap voorwaarts op weg naar een betere toekomst voor geesteszieken. Die weg werd in de 19e eeuw ingeslagen, en is in feite nog steeds niet ten einde.

<< Effectiviteit van de Krankzinnigenwet | Inhoudsopgave | Bronnenoverzicht >>




Copyright © Jan Jacob Mekes
Mekes Tekst